Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Weergave van het aantal afgelegde kilometers op de onderste regel.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afgelegde weg sinds de laatste reset (maximumwaarde 1999.9). Bereikt de vastgelegde afstand 1999.9, toont de dagteller automatisch 0 zonder resetten.
Terugzetten door de resetknop met ingeschakeld contact een paar seconden ingedrukt te houden.
Toerenteller
Weergave van het aantal omwentelingen per minuut.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig Als de naald in het waarschuwingsveld komt, betekent dit dat het maximaal toegestane toerental wordt overschreden. Gevaar voor de motor. |
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp . Onmiddellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan de hoeveelheid brandstof die kan worden bijgetankt kleiner zijn dan de gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan.
Linker gedeelte = motor nog niet op bedrijfstemperatuur
Middelste gedeelte = normale bedrijfstemperatuur
Rechter gedeelte = koelvloeistoftemperatuur te hoog
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil meteen. |
Service-display
Levensduur van de motorolie bij dieselmotoren
Wanneer olieverversen
Deze auto heeft een computersysteem dat aangeeft wanneer de olie moet worden ververst en het oliefilter vervangen. Dit is gebaseerd op het aantal omwentelingen en de temperatuur van de motor en niet op de kilometerstand.
Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan de kilometerstand waarbij wordt aangegeven dat de motorolie moet worden ververst aanzienlijk variëren.
Om ervoor te zorgen dat het olielevensduursysteem goed werkt, moet het systeem na iedere olieverversing worden gereset. Heeft het systeem berekend dat de levensduur van de olie is verstreken, geeft het aan dat een olieverversing noodzakelijk is.
CodE 82 verschijnt op het Bestuurdersinformatiecentrum.
Ververs de olie zo snel mogelijk binnen de volgende 1000 km.
Het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk dat het olielevensduursysteem aangeeft dat er meer dan een heel jaar geen olieverversing nodig is. Het oliefilter moet minstens eens per jaar worden vervangen en de olie ververst en dan moet ook het systeem worden gereset. Uw dealer heeft getraind servicepersoneel dat deze werkzaamheden kan uitvoeren en het systeem resetten.
Het is ook van belang om het oliepeil regelmatig te controleren en indien nodig olie bij te vullen. Mocht het systeem onbedoeld worden gereset, moet de olie bij 5000 km sinds de vorige olieverversing worden ververst.
Denk bij elke olieverversing aan het resetten van het olielevensduursysteem.
Weergeven van de resterende motorolielevensduur
De resterende motorolielevensduur
wordt weergegeven op het Bestuurdersinformatiecentrum
via controlelamp
, gevolgd door een percentage
dat de resterende motorolielevensduur
aangeeft. Hiervoor moet
het contact worden ingeschakeld,
zonder dat de motor loopt.
Bestuurdersinformatiecentrum.
Service-informatie 306.
Resetten van het motorolielevensduursysteem
Reset het systeem telkens na het verversen van de motorolie, zodat het systeem de volgende motorolieverversing kan berekenen. Het resetten van het motorolielevensduursysteem kan op één van de volgende manieren:
Herhaal de procedure.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen.
Bij het inschakelen van het contact lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:
Rood = gevaar, belangrijke herinnering
Geel = waarschuwing, aanwijzing, storing
Groen = inschakelbevestiging
Blauw = inschakelbevestiging
Wit = inschakelbevestiging
Controlelampen in de instrumentengroep
Controlelampen in de middenconsole
Richtingaanwijzer
brandt of knippert groen.
Brandt
Controlelamp brandt even bij ingeschakeld parkeerlicht.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzer of alarmknipperlichten.
Knippert snel: storing in een richtingaanwijzer of de bijbehorende zekering.
Gloeilampen vervangen. Zekeringen.
Richtingaanwijzers.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de voorstoelen
van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Brandt
4 seconden na het inschakelen van het contact, 100 seconden na het starten van de motor of na het bereiken van een specifieke afstand resp.
snelheid, tot de veiligheidsgordel is bevestigd.
Knippert
Gedurende 100 seconden na het starten van de motor of na het bereiken van een bepaalde afstand resp.
snelheid, tot de veiligheidsgordel is bevestigd.
Veiligheidsgordel omdoen.
Airbag en gordelspanners
brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na 4 seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in de gordelspanners of in de airbags. De systemen treden bij een ongeval mogelijk niet in werking.
Geactiveerde gordelspanners of airbags
worden aangeduid door aanhoudend
branden van .
Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. |
Airbagsysteem, gordelspanners.
Airbag-deactivering
van de passagiersairbag voorin
brandt geel.
Wanneer de controlelamp brandt, is de passagiersairbag voorin geactiveerd.
van de passagiersairbag voorin
brandt geel.
Wanneer de controlelamp brandt, is de passagiersairbag voorin gedeactiveerd.
Laadsysteem
brandt of knippert rood.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt niet geladen. Motorkoeling wordt mogelijk onderbroken. Bij een dieselmotor kan de rembekrachtiging dienst weigeren. De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Voorzichtig De controlelamp geeft aan dat uw auto een probleem heeft dat moet worden verholpen. Rijden met een brandende of knipperende storingsindicatielamp kan het emissieregelsysteem beschadigen en van invloed zijn op het brandstofverbruik en de rijeigenschappen van uw auto. De hulp van een werkplaats inroepen. Wij adviseren u contact op te nemen met een erkend reparatiebedrijf. |
Service-indicatie
brandt geel wanneer de auto een
onderhoudsbeurt nodig heeft.
Brandt in combinatie met een waarschuwingscode.
Boordinformatie.
Rem- en koppelingssysteem
Rem- en koppelingsvloeistofpeil
brandt rood.
Brandt wanneer de handrem is gelost en het rem-/koppelingsvloeistofpeil te laag is of als er sprake is van een storing in het remsysteem.
Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzetten.
De hulp van een werkplaats inroepen. |
Brandt nadat het contact is ingeschakeld en de handbediende handrem is aangetrokken.
Pedaal bedienen
knippert geel.
Het koppelingspedaal moet worden ingetrapt om de motor te starten.
Stop/Start-systeem.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het contact enkele seconden. Het systeem is na het doven van de controlelamp klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeerremsysteem.
Opschakelen
brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Driver
Information Center met Uplevel-
Display wanneer opschakelen voor
een zuinig verbruik wordt aanbevolen.
Stuurbekrachtiging
brandt geel.
Gaat branden met verminderde stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt verminderd door oververhitting van het systeem.
Het controlelampje gaat uit wanneer het systeem is afgekoeld.
Stop/Start-systeem.
Gaat branden met uitgeschakelde stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigingssysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Gaat branden na een stroomonderbreking
De stuurwielhoeksensor moet worden gekalibreerd om ervoor te zorgen dat het stuurbekrachtigingssysteem correct werkt.
De controlelamp gaat uit als het systeem weer correct werkt.
Ultrasoonparkeerhulp
brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van ultrasoon geluid. Als de storingsbron wordt verwijderd, dan werkt het systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Ultrasoonparkeersensoren.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
brandt.
Brandt bij uitgeschakeld systeem.
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief bezig. Het motorvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling, Traction Control-systeem.
Traction Control-systeem UIT
brandt.
Brandt bij uitgeschakeld systeem.
Voorgloeifunctie
brandt geel.
Brandt wanneer de voorgloeifunctie geactiveerd is. Wordt alleen bij lage buitentemperaturen ingeschakeld.
Roetfilter
brandt of knippert geel.
Brandt of knippert wanneer het roetfilter gereinigd moet worden en de eerdere rijomstandigheden geen automatische reiniging toelieten. Verder rijden en het motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min laten dalen.
dooft zodra de zelfreiniging is afgerond.
Roetfilter, Stop-startsysteem.
Bandenspanningscontrolesysteem
brandt of knippert geel.
Brandt
Verlies aan bandenspanning. Stop onmiddellijk en controleer de bandenspanning.
Knippert
Storing in systeem of band zonder druksensor gemonteerd (bijv. reservewiel).
Na 60-90 seconden brandt de controlelamp ononderbroken. De hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk
brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk onderbroken.
Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. |
Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseenheid
nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het stuurslot onverwacht ingeschakeld worden. |
Oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen.
Te laag brandstofpeil
brandt geel.
Brandt wanneer het peil in de brandstoftank te laag is.
Katalysator.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten.
Startbeveiliging
brandt of knippert geel.
Storing in de elektronische startbeveiliging.
De motor kan niet worden gestart.
Rem intrappen
knippert geel.
Knippert wanneer het rem- of koppelingspedaal moet worden bediend voor het starten met het elektronische sleutelsysteem .
Rijverlichting
brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde rijverlichting.
Grootlicht
brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal.
Mistlamp
brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen.
Mistachterlicht
brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachterlicht.
Regensensor
brandt groen.
Brandt wanneer de automatische regensensor geactiveerd wordt.
Cruise control
brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Een bepaalde snelheid wordt opgeslagen.
Cruise control.
Motorkap open
brandt geel.
Hij brandt wanneer de motorkap geopend is.
Stop/Start-systeem.
Portier open
brandt rood.
Brandt bij geopende portieren of een geopende achterklep.
Stuurwielverstelling Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto verstellen. Stuurbedieningsknoppen U ...
Driver Information Center Het Driver Information Center (DIC) zit in de instrumentengroep en wordt geleverd als Midlevel-display of Uplevel- display. In het Midlevel-display kunnen via het ...
Mazda 3 (BM/BN) Instructieboekje (2013-2019). Buitenspiegels
WAARSCHUWING
Kijk daarom steeds over uw schouder achterom alvorens
van rijbaan te veranderen: Objecten die in deze bolle
spiegel worden waargenomen lijken dichterbij dan zij in
...
Chevrolet Cruze (J300) Instructieboekje (2008-2016). Streaming audio via Bluetooth
Algemene informatie
(alleen CD 400 met Bluetooth PDIM)
Bluetooth-compatibele audiobronnen
(bijv. mobiele telefoons voor muziek,
mp3-spelers met Bluetooth enz.) die
het Bluetooth-muziekprotoco ...