Mazda 3 (BM/BN) Instructieboekje (2013-2019): Bandenspanningcontrolesysteem
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van
alle vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag
is, waarschuwt het systeem de bestuurder door middel van het
waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep en een pieptoon. Het systeem controleert de bandenspanning
indirect op basis van de gegevens die door de ABS wielsnelheidssensors worden
verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem
met de voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel)
geïnitialiseerd te worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem.
Het
waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie
Waarschuwingslampjes.

OPGELET
- Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien),
dient maandelijks in koude toestand gecontroleerd te worden en op
de bandenspanning gebracht te worden welke wordt aanbevolen door
de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat
heeft dan de maat die op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel staat aangegeven, dient u de juiste
bandenspanning voor deze banden te bepalen.) Bij wijze van extra
veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor
lage bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van
één of meerdere van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het
verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden, dient u
te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en
deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan
de bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de
band en bandenpech veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt
ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van het
bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen
remedie biedt voor een onjuist bandenonderhoud en het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste bandenspanning
te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een
TPMS storingindicator om aan te geven wanneer het systeem niet
correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd
met het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning. Wanneer het
systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu
branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto
opnieuw gestart wordt voor zolang als de storing blijft bestaan.
Wanneer de storingindicator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om
uiteenlopende redenen, zoals het vervangen of verwisselen van
banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het TPMS
systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen
op uw auto om er zeker van te zijn dat na het vervangen of
verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft
functioneren.
- Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem
gedurende een korte tijd steekproeven alvorens een probleem te
melden. Als gevolg zal een band die snel leegloopt of plotseling
lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
|
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden
bespeurt, kan het tijdstip van de waarschuwing in de volgende
gevallen vroeger of later zijn:
- De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de
specificatie.
- De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of
de mate van bandenslijtage is onderling buitengewoon
verschillend.
- Er wordt gebruik gemaakt van runflat banden, studless
banden of sneeuwkettingen.
- Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het
waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem gaat
knipperen en blijft vervolgens continu branden).
- Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band
noodreparatieset.
- De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven
spanning, of de bandenspanning wordt plotseling lager om een
bepaalde reden, zoals bij een band die tijdens het rijden lek
springt.
- De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief
wanneer de auto tot stilstand gebracht wordt), of de rijtijd is
korter dan 5 minuten.
- Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad,
bevroren wegdek.
- Krachtig sturen en bij herhaling snelle
acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op een bochtige
weg.
- De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het
plaatsen van zware bagage aan één zijde van de auto.
- Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met
de voorgeschreven bandenspanning.
|
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het initialiseren van het systeem
uitgevoerd te worden om het systeem normaal te laten functioneren.
- De bandenspanning wordt afgesteld.
- De banden worden onderling uitgewisseld.
- Een band of wiel wordt vernieuwd.
- De accu is vernieuwd of volledig uitgeput.
- Het waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem
brandt.
Initialiseringsmethode
- Parkeer de auto op een veilige plaats en trek de handrem stevig
aan.
- Laat de banden afkoelen, stel vervolgens de bandenspanning van
alle vier (4) wielen af op de voorgeschreven spanning zoals aangegeven
op het bandenspanningslabel op het frame van het bestuurdersportier
(portier open).
Zie Banden.
- Zet het contact op ON.
- Houd de instelschakelaar van het bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.

OPGELET Als
de initialisering van het systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het systeem de normale
bandenspanning niet bespeuren en bestaat de kans dat het
waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem niet gaat
branden als een bandenspanning laag is, of dat het lampje gaat
branden ook als de bandenspanningen normaal zijn.
Stel de
bandenspanning van alle vier banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band gaat branden, is de
bandenspanning van alle vier banden mogelijk op natuurlijke wijze
afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt niet uitgevoerd
als de schakelaar tijdens het rijden wordt ingedrukt. |
Kruissnelheidsregelaar
Met behulp van de kruissnelheidsregelaar kunt u elke willekeurige snelheid
boven ongeveer 25 km/h instellen, zodat de auto deze snelheid constant blijft
aanhouden.
WAARSCHUWING
Gebr ...